Tags

, , , , , , , , , , , , , ,

 

Als twee ondeugende kleuters zitten ze naast elkaar in de woonkamer. Stoere verhalen. Over hoe vader sigarettenfilters opat en peuken uitdrukte op zijn hand. Het litteken is nog te zien. Over de eerste snuif van zoonlief. Samen met papa. Toch? En over Korsakov, want dat krijg je niet van drinken, aldus Posthuma senior. Tenminste, niet alléén van drinken.

Singer-songwriter Douwe Bob – de aller-allerbeste van Nederland – en zijn vader Simon, voormalig kunstenaar, muzikant én drankorgel. De intrigerende documentaire Whatever Forever schetst een ontluisterend beeld van de man die als designer ooit met The Beatles werkte en zijn getalenteerde zoon. Ook Douwe Bobs moeder komt aan het woord. Ze is opmerkelijk mild over haar ex-man, die zichzelf altijd voorop stelde. Ten koste van alles en iedereen.

En Douwe Bob, volgens zijn moeder een leuk maar lastig kind, is inmiddels bij zijn drankzuchtige vader ingetrokken en probeert vooral diens leuke, spannende kant te zien. Dat past ook bij hoe Douwe zichzelf ziet als kunstenaar. Je vader die stomdronken in zijn broek plast is vooral een hilarische anekdote. Geen deerniswekkend beeld van een man die zijn wilde rondedans met het leven duur moet bekopen. Niet doorvertellen, Douwe, gebaarde papa nog. Of beter: doe maar wel. Het draagt bij aan onze mythevorming.

 

 

Kun je een kind kwalijk nemen dat het zijn ouders niet van hun voetstuk wil stoten? Ik denk het niet. Voor een buitenstaander is dat romanticeren van (zelf)destructie alleen moeilijk verteerbaar. Op zijn slechtste momenten lijkt Douwe Bob, pas begin twintig natuurlijk, zelf ook zo’n hedonistische levensstijl na te streven. Omdat een kunstenaar nu eenmaal de hoogste bergtoppen wil beklimmen (en – ook niet onbelangrijk! – door de diepste dalen moet gaan).

Vertaald naar zijn eigen stiel betekent dit sex, drugs & rock & roll. De heilige drie-eenheid die elke zichzelf respecterende rock & roller blijkbaar aanbidt. Met als ultiem voorbeeld onze eigen troeteljunkie Herman Brood. De ultieme rock & roller voor iedereen die niet van rock & roll houdt. Waarbij ik me voortdurend heb afgevraagd: hoe zou het leven zijn met iemand die alleen voor zichzelf leeft? En wie houdt zich schuil achter al die bedwelmende middelen? Of worden dat irrelevante vragen als je leuk zingt, schrijft of schildert?

Zulke gedachten brengen me opnieuw bij die andere Bob, Forrest. Ook al zo’n jongen met een rock & roll-droom en een gevaarlijke hang naar de wereld van William S. Burroughs, Lenny Bruce en Keith Richards. Hij kwam van een koude kermis thuis. Dak-, tand- en radeloos zwierf hij door Los Angeles. ‘My mom thinks I need religion / I think I need a shower and something to eat,’ schreef hij vele jaren later in het onluisterende junkierelaas Cereal Song – en ik wijdde er deze blogpost aan. Inmiddels heeft diezelfde Bob er zijn brood van gemaakt om anderen los te rukken van hun verslaving.

Shane MacGowan

Vanwaar onze fascinatie met de creatieve dronkaards en dopeheads? Waarom vergapen we ons zo graag aan verloren helden zoals Shane MacGowan, Courtney Love en Pete Doherty, die en plein publique hun talent en leven verkwanselen? Zij weerspiegelen blijkbaar iets in ons dat we van een afstandje willen aanschouwen, maar zelf liever niet aanboren. Is het dat onontgonnen terrein in onze geest waarnaar alle kunstenaars op zoek zijn, een soort El Dorado waarvan ook Douwe Bob en zijn vader lijken te dromen?

Of is die fascinatie gewoon een kwestie van aapjes kijken? We flirten met de zelfkant van het bestaan, zonder dat we zelf de oversteek hoeven te maken. Zoals we ook collectief kunnen stilstaan bij een gruwelijk ongeluk en daarna gewoon verder leven, zonder al te lang na te denken over de gevolgen. Hoe iconisch hun status tegenwoordig ook mag zijn, ik denk dat Janis Joplin, Jim Morrison en Amy Winehouse vooral hebben geworsteld met het bestaan. Dat heeft boeiende muziek opgeleverd, maar ook een hoop persoonlijke ellende.

Het zijn kwetsbare mensen die serieuze interesse verdienen. Begrip. Hulp wellicht. Geen positie als paradijsvogel, die te kijk wordt gezet (of zichzelf te kijk zet) in de mensenzoo die rock & roll ook kan zijn. Want waar al die stimulerende middelen ooit waren bedoeld om de geest te verruimen, zorgen ze uiteindelijk vooral voor bewustzijnsvernauwing. Alles voor een nieuwe kick. En met elke snuif of borrel komt de definitieve ondergang van de creatieve geest naderbij. Tot de dood erop volgt – liefst op de ideale rock & roll-leeftijd 27. En de legende pas echt kan beginnen.

 

 

Het moge duidelijk zijn: ik geloof niet in het zogenaamde rock & roll-bestaan. Rock & roll is voor mij een gitaarriff die je letterlijk bij de kloten grijpt. De drumbeat die je hartslag overneemt. Het refrein dat elke vorm van denken onmogelijk maakt. En liefst ook nog een hé-hé koortje waarvan je dagenlang schor bent. Niets meer. Maar zeker ook niets minder. Vrij naar Bill Clinton zou ik de pathetische dromers, die bij elke uitspatting triomfantelijk ‘rock & roll!’ roepen, willen toeschreeuwen: it’s the music, stupid!

Douwe Bob en zijn vader zien dit anders. ‘Wij doen wat niemand durft,’ concluderen ze eensgezind aan het eind van de documentaire. ‘Kunstenaars en criminelen. Wij flirten met de onderwereld. En de onderwereld flirt altijd met de kunst.’ Ze zijn buitenmaatschappelijk, volgens Posthuma senior, duidelijk nog steeds een kind van de sixties. Koorddansers. Romantici. Ze fucken ongegeneerd met ons. En – niet te vergeten – met zichzelf.

En zo weet het illustere duo uiteindelijk elke vorm van serieuze zelfreflectie te vermijden en al hun uitspattingen (bij voorbaat) te rechtvaardigen. In dienst van de kunst, zullen we maar zeggen. Aan het eind van het indringende familie-inkijkje Whatever Forever is ’t me even zwaar te moede. Kunstenaars die willen zuipen, spuiten of lijden? denk ik recalcitrant. Dat doen ze maar mooi in hun eigen tijd.