Tags

, , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , ,

 

Lees eerst deel 1 en deel 2 van mijn avonturen met The Black Godfather

 

Terwijl de politie waarschijnlijk al op weg was naar het wegrestaurant, zetten wij koers richting Andre Williams‘ volgende optreden, het laatste dat wij tijdens onze trip voor VPRO’s muziekdocumentaireprogramma Lola da Musica konden meemaken. Van tevoren zou er nog een allerlaatste interview plaatsvinden. Andre was bepaald niet in zijn hum. Regisseur René Hazekamp had hem gevraagd of hij zijn podiumpak wilde aantrekken. Dat paste zo goed bij de bank met panterprint waarop Andre moest plaatsnemen. Dit was tegen het zere been van The Black Godfather. Zoiets vroeg je niet.

Uiteindelijk had hij zich, tandenknarsend, toch in dat felrode pak gehesen en die witte gleufhoed opgezet. Tegenover hem zat een interviewer, die voornemens was om zijn gesprekspartner ditmaal eens wat steviger te bevragen. Tot dusver had ik Andre noodgedwongen met fluwelen handschoenen moeten aanpakken. Er was door het overvolle reisschema – én zijn steeds weer opspelende kwaaie dronk – weinig gelegenheid geweest voor serieuze interviews. De dag ervoor had hij me in een hotelkamer voor het eerst écht meegenomen door zijn leven en een opvallend kijkje in zijn hoofd gegeven. Nu wilde ik de handschoenen even uitdoen.

Irritatie speelde daarbij ook een rol, kan ik nu wel bekennen. Over Andre’s egoïsme, zijn onberekenbare gedrag en de verbetenheid waarmee hij onze geluidstechnicus steeds het bloed onder de nagels vandaan probeerde te halen (en indirect ook de verhoudingen in onze crew op scherp had gezet). Het werd een gesprek in een ronduit ijzige sfeer. ‘Ik ben geboren in Alabama, maar ik ga naar Oostenrijk en daar blijf ik tot mijn dood,’ beet Andre me met priemende vinger toe. ‘Ik ben oud en wijs genoeg. En als ’t je niet bevalt, kun je mijn reet likken.’ Hij liet een korte stilte vallen. ‘What else?’ Het zouden de slotwoorden worden van onze documentaire over The Black Godfather.

 

 

Lux Interior van The Cramps, zelf ook bepaald geen lieverdje, verwoordde het ooit prachtig: ‘Andre Williams makes Little Richard sound like Pat Boone.’ Andre is duidelijk een creatuur van een andere tijd, een andere wereld. Van het Alabama van de jaren dertig, waar blank en zwart gesegregeerd leefden en hij in 1936 als Zephire Andre Williams ter wereld kwam. En later van Detroit en Chicago, de steden waar soulmuziek zijn wereldwijde opmars begon en Andre naam voor zichzelf maakte als een soort vuilbekkende rapper avant la lettre. In die competitieve omgevingen werd vechten een tweede natuur voor hem, denk ik. Overleven. Hij kon én kan niet anders.

Na de dood van zijn moeder in 1943 – als ik het me goed herinner, vertelde hij ons dat ze ziek werd van de giftige stoffen die bij haar werk in een kapsalon vrijkwamen tijdens het ontkroezen – verbleef Andre meestal bij zijn godsvruchtige grootouders, waar roken en drinken taboe waren, zevenmaal per week de kerk werd bezocht en de muziek van de duivel natuurlijk niet welkom was. Daarnaast vertoefde hij regelmatig bij zijn losbandige vader, een soort pre-Andre, die meestal in de kroeg hing en zijn kinderen grotendeels aan hun lot overliet. Die gespleten jeugd, waarin God en de Duivel een verwarrende rondedans met de jonge Andre maakten, moet hem hebben gevormd. Hij vluchtte, gebruikmakend van het geboortebewijs van zijn broer, de marine in en belandde vervolgens via een talentenjacht in de muziekindustrie.

De enorme contrasten uit zijn jeugdjaren zijn echter nog steeds aanwezig in hem, op een tamelijk verwrongen manier. In zijn hoofd heeft Andre ze zelfs verschillende namen gegeven, zo vertelde hij me tijdens één van de interviews voor Lola da Musica. ‘Zeffrey is een rustige man die veel en diep nadenkt. Andre is een losbol. Ik heb ’t persoonlijk niet zo op Zeffrey. Daar valt geen lol mee te beleven. Met Andre wel. Ik heb nooit een vriendin gehad die ‘Zeffrey’ zei. Zeffrey is veel te serieus. Die maakt overal zo’n punt van. Andre trekt zich nergens wat van aan. Die rent door. Maar ze houden elkaar overeind. Als Andre in de moeilijkheden zit, komt Zeffrey ‘m te hulp. Als Zeffrey ’t moeilijk heeft, neemt Andre de pijn weg. Logisch, toch? Niet echt, maar voor mij wel.’

 

 

En nu, net voor het allerlaatste optreden dat we zouden filmen, stonden we als kemphanen tegenover elkaar. Andre en ik. Zeffrey – de naam deed hemzelf vreemd genoeg denken aan de slavennaam Sambo – lag me eerlijk gezegd beter. Die was doorgaans prima te hebben. Waar Andre kwam, kwam ruzie. Dáár gebeurde iets, zou je ook kunnen zeggen. Andre spreekt voor buitenstaanders vast meer tot de verbeelding dan Zeffrey. Hij is een ‘loose goose’, concludeerde hij zelf. Een vrije vogel die alles inneemt wat hem wordt voorgezet, iedere vrouw een oneerbaar voorstel kan doen en van elke uitdaging een probleem maakt. Tijdens het vlijmscherpe gesprek stonden Andre en ik lijnrecht tegenover elkaar, maar later bij het afscheid schudden we elkaar toch min of meer vriendschappelijk de hand ( * ).

Na onze terugkeer naar Nederland begon de trip met Andre in ons hoofd al snel mythische vormen aan te nemen. Wat ter plaatse vaak gewoon bloedirritant of strontvervelend was, kreeg met terugwerkende kracht een soort gedegenereerde glamour. Wij waren toch maar mooi doorgedrongen tot de allerdiepste krochten van de rock & roll. Een duister oord waarmee een jaar later ook de Groningse band Green Hornet kennis zou maken. Na enkele dagen op tournee als begeleidingsband van Andre (waarover 3voor12 destijds hier berichtte) vertrokken ze alweer naar huis. Met hangende pootjes moesten ze uiteindelijk terug, zo heb ik begrepen. De Groningers hadden te veel geld geïnvesteerd in de tour om de pijp aan Maarten te kunnen geven. Later zouden ze samen met Andre overigens nog het livealbum Holland Shuffle en de langspeler Hoods And Shades uitbrengen.

Tezelfdertijd, in het najaar van 2001, kregen onze eigen escapades met Andre een onverwachte vervolg via Jack White, de spil van The White Stripes. Het garagerockduo werd toen gezien als het boegbeeld van de florerende rockscene van Detroit. Om Jack en zijn pseudo-zus Meg te strikken voor een uitzending hadden we hen een videotape met de documentaire over Andre toegestuurd. Die was goed binnengekomen, zo werd duidelijk toen we Jack voor het eerst ontmoetten. Hij kon hele tirades van Andre uit onze documentaire letterlijk nadoen en ensceneerde later zijn eigen spraakmakende scene (zie ook hieronder, vanaf 33.10) voor de Detroit Rawk!!!-docu, waarvan wij op het moment zelf niet wisten of we toevallig getuige waren van een pijnlijke woordenwisseling óf onderdeel werden van een hilarische hoax ( ** ).

 

 

En toen, na een heidense trip door alle uithoeken van het rock & roll-pretpark Andreland, zat het erop en konden we terug naar onze eigen veilige leventjes in Nederland. Althans, dat dachten we. Nadat we waren overgestapt in Washington bleef ons vliegtuig echter opvallend lang aan de grond staan. Ik probeerde intussen alvast wat slaap te pakken. In de voorgaande nacht hadden we de bedden van ons peperdure hotel helemaal niet gezien. Toen verschenen er ineens twee stoere cops in het gangpad, die één van onze crewleden inrekenden. Ook hij snakte naar enkele uurtjes slaap en had bij binnenkomst in het vliegtuig blijkbaar nét iets te lang de zojuist aangeschafte fles sterke drank – Bacardi-dardi, verzin ik er nu maar even bij – aan zijn mond gezet. En, erger nog, hij had geprotesteerd toen een stewardess daar iets van zei en de fles van hem wilde afpakken.

Opnieuw zorgde drank dus voor onverwachte problemen. Het was alsof Andre ons een lepe trap na gaf. Ik had de hele toestand met de stewardess gemist, maar was natuurlijk solidair met mijn collega. Dodelijk vermoeid stapte de complete Lola-crew weer uit het toestel. Pas nadat we ons garant hadden gesteld voor het gedrag van onze drinkebroer wisten we zijn arrestatie te voorkomen en kregen we toestemming om een andere vlucht naar huis te nemen. Die bracht ons met de nodige vertraging naar Londen, waar een extra overstap en vertraging op ons wachtte. Toen we uiteindelijk vol-le-dig uitgeput op Schiphol aankwamen, bleek een groot deel onze bagage kwijt. Die zou enkele dagen later pas arriveren. Als hij ervan had gehoord, zou Andre vast een sardonische grijns op zijn gezicht hebben getoverd.

Het was mijn allereerste buitenlandse trip voor Lola da Musica. Ik dacht dat het altijd zo ging.

 

( * ) Ik heb Andre sindsdien nooit meer ontmoet. Ook zijn concerten heb ik gemeden. Op de één of andere manier houd ik het verhaal blijkbaar liever zoals het is. Williams, inmiddels alweer 77, is tegenwoordig actief op twitter, heeft een boek geschreven en treedt nog steeds op. Enkele maanden geleden deed hij zelfs een heuse Europese tour met The Goldstars, die hem in Arnhem, Goes en Alkmaar bracht. Of hij daarbij ook Oostenrijk heeft aangedaan, weet ik niet.

( ** ) Voormalig White Stripes-manager Arthur Dottweiler bleek in werkelijkheid een vast typetje te zijn van Dan Miller, een vriend van Jack en Meg die later nog de rol van gitarist Luther Perkins zou spelen in Walk The Line, de meeslepende film over het leven van Johnny Cash. Arthur en ik hebben nog een tijdje een levendige e-mailcorrespondentie onderhouden.