Tags

, , , , , , , , , , ,

 

Lees hier deel 1 van mijn avonturen met The Black Godfather

 

Hij ging als een dolle tekeer tijdens het tweede telefoongesprek met het kantoor van succesdeejay Fatboy Slim. Ze moesten maken dat ze weg kwamen, schreeuwde Andre Williams. Hij zou de godfather op hen afsturen. Ze hadden nu lang genoeg met zijn kloten gespeeld. Betalen zouden ze, voor die (vermeende) sample van Humpin’, Bumpin’ And Thumping. Het was alsof hij opnieuw werd bezocht door oude demonen. ‘Y’all are living in heaven,’ spuwde hij boos – en licht wanhopig – zijn gal in de hoorn. ‘And I’m stuck here in hell.’

Daar hield het gesprek voor de kijkers van VPRO’s Lola da Musica op. Het leek een passend einde voor een even indrukwekkende als grappige tirade. In werkelijkheid ging Andre, nog altijd voor het oog van de camera, gewoon door. Fuck, schreeuwde hij. Althans, hij probeerde het. Bij de F kwam zijn kunstgebit naar buiten. Niet voor het laatst. Het sloeg ons, de cameracrew uit Nederland, even uit het lood. Hoe reageer je op zoiets? We deden alsof er niks was gebeurd. Andre zelf maakte er ook geen woord meer aan vuil. Terwijl hij toch wist dat wij de hele situatie ‘op camera’ hadden.

Ik weet nog altijd niet of ik moet lachen of huilen als ik het gesneuvelde fragment terugzie. Het is tegelijkertijd gênant, dolkomisch en onthullend. Tijdens de montage van de uitzending, door regisseur René Hazekamp treffend ‘Heaven & Hell’ genoemd, waren we het er al snel over eens. Deze scène, die tegenwoordig moeiteloos een prominente plek in de rubriek De Televisie Draait Door zou bemachtigen, ging eruit. Het zou Andre reduceren tot een kunstgebit. Hij had bovendien gelijk, zo concludeerde ik later. De Fatboy Slim-hit Sho Nuff bevat inderdaad een sample van Humpin’, Bumpin’ And Thumping.

 

 

In Agile Mobile & Hostile, de Amerikaanse documentaire uit 2008 waarvoor hij een jaar werd gevolgd, maakt diezelfde Andre een ongelooflijk eenzame indruk. Zijn vrouw en zoon, die hij in 2000 nog trots aan ons voorstelde, lijken inmiddels uit beeld te zijn verdwenen. Alleen zijn andere zoon Ricardo komt heel even aan het woord. Dat is het dan. Wat rest is een explosieve ouwe dronkelap, die met wisselend succes van de fles probeert af te blijven en af en toe zelfs teruggrijpt naar de dope. Tijdens het jaar waarin hij is gefilmd moet hij vanwege drugsbezit zelfs vier dagen doorbrengen in de beruchte Joliet Prison.

I use drugs,’ bevestigt hij stoer – en beneveld, zoals wel vaker – tegenover de documentairemakers. ‘Yes… Yes! YES!!!’ Hij klinkt als een peuter die tegen beter weten in zijn zin blijft doordrijven. Even later zweert hij de drugs definitief af. Voor zolang als het lukt. Want stoppen geeft weer zijn eigen problemen. Tijdens een Europese tournee lopen de optredens bijvoorbeeld voor geen meter. Andre moet regelmatig even gaan liggen in de kleedkamer. Zonder drugs kan hij het tourleven eigenlijk niet aan. En daarnaast zijn er natuurlijk de vaste problemen over uitbetaling. Zoals altijd.

Eenmaal thuis in Chicago moet hij worden opgenomen in het ziekenhuis. ‘Three seizures in four days,’ aldus Andre zelf. Hij ligt er zielig en alleen bij. En neemt zich weer voor om nu écht te stoppen met drank en drugs. ‘I’m gonna die if I don’t change,’ constateert hij opvallend nuchter. Al te veel vertrouwen in zichzelf kan hij niet hebben gehad. Elders in de documentaire formuleert hij – onbedoeld en wellicht zelfs ongewild – een soort lijfspreuk die het ergste doet vermoeden: ‘I like trouble, but trouble don’t like me.’

 

 

Ook tijdens ons bezoek aan hem, in de zomer van 2000, was er trouble te over. Dat had vaak met drank te maken. De vriendelijke, welbespraakte en soms zelfs wijze man die ’s ochtends met ons opstond, veranderde gaandeweg in een onhandelbare klootzak, die werkelijk overal ruzie zocht én vond. Hij moest ook steeds op zoek naar drank. Want die kleine flacons Bacardi-dardi waren altijd onverwacht leeg. Op de meest onmogelijke plekken en tijden moesten we met hem op weg naar een liquor store. En soms mochten we ook de benodigde dollars fourneren.

Tijdens de laatste repetities voor de tournee langs de Amerikaanse westkust, waarvan wij het begin zouden filmen, bleef de schade nog beperkt. De bandleden, waarmee hij als een low-life variant op Chuck Berry pas kort voor het eerste optreden kennis maakte, accepteerden uiteindelijk dat Andre niet in staat was (en wilde zijn) om serieus te oefenen voor de concerten. Tijdens het optreden zelf zou hij er staan, beloofde hij plechtig en maakte dat vervolgens ook waar. Na de geslaagde eerste show ging ie vervolgens in de club op de vuist met zijn eigen tourmanager. Om geld, natuurlijk.

Soms maakte hij ook ruzie om de ruzie. Onderweg van Portland naar Seattle maakten we een tussenstop bij een wegrestaurant. Op het terras trokken wij, Nederlanders die nu eenmaal wars zijn van de Amerikaanse law & order, onze shirts en schoenen uit om te genieten van de zon. De eigenaar had er nog nauwelijks iets van kunnen zeggen of Andre, die in de auto had liggen pitten, dreef de zaak hoogstpersoonlijk op de spits. ‘What are you gonna do about it?’ sneerde hij met een duivelse blik in de ogen naar de verbouwereerde restauranteigenaar. ‘Call the poooolice?‘ En dat was natuurlijk precies wat de man ging doen… (wordt hier vervolgd)